Een ontsnapping
op zeebenen
Anton Boyksen liet in 1940, met enkele maten, de Goslar zinken. De Duitse vrachtvaarder ligt, als ware het een eiland, nog altijd in de haven van Paramaribo.
Door Twan van den Brand
Het Van Beek-eiland
Eenmaal terug in Duitsland beschreef Anton Boyksen hoe hij zes jaar eerder, in 1941, de benen nam uit het interneringskamp in Suriname. Twee weken lang had hij zich een weg door het oerwoud gebaand tot aan de Marowijne. Die rivier vormde de grens met Frans Guyana, waar toen nog het Duitsgezinde Vichy-bewind aan de macht was.
Boyksen zou de overkant nooit bereiken. Toen hij met zijn twee medevluchters een bosneger vroeg om hen met zijn korjaal over te zetten, werden ze door een groep lokale mannen ingesloten en teruggebracht naar het kamp aan de Copieweg, ten zuiden van Paramaribo. Op ieders hoofd stond een premie van 50 gulden.
In twee weken hadden Boyksen en zijn gezellen 150 kilometer naar de Marowijne afgelegd. Door het oerwoud, geen gemakkelijke route. “Het was een bijzonder avontuur”, zei de Duitse zeeman later. Met alleen kompas en een provisorische kaart.
Het jaar daarop zou Boyksen het nog eens proberen. Hij had met enkele anderen een tunnel gegraven, onder het prikkeldraad van het kamp door. Met deze poging was het na enkele uren al gedaan.
Muiters
Anton Hinrich Boyksen werkte als stuurman op de Goslar. Het Duitse vrachtschip, dat doorgaans Australië en Nieuw-Zeeland als bestemming had, ging op 5 september 1939 voor anker in de haven van Paramaribo uit angst voor vijandelijke duikboten. Het zou zijn plek nooit meer verlaten.
Het Chinese deel van de bemanning, 49 koppen sterk, wilde echter weg en kwam in opstand. Op verzoek van kapitein Berghoff greep de politie van Paramaribo in en sloot de muiters op in Fort Zeelandia. Na enkele weken konden ze met een Italiaanse schip alsnog vertrekken.
De vijftien Duitsers aan boord van de Goslar dachten niet aan een afscheid. De terugreis werd te gevaarlijk geacht. Ze sloten zich aan bij de vele landgenoten, van wie sommige al sinds mensenheugenis in Paramaribo actief waren. In pais en vree. Maar toen Hitlers knechten op 10 mei Nederland binnenvielen, was het met de rust gedaan.
Alle Duitsers in Suriname werden geïnterneerd. Zo ook de bemanning van de Goslar, die door havenmeester/commissaris Van Beek werd afgevoerd. Tevoren al hadden Berghoff, Boyksen en de dertien anderen hun schip op ‘scherp’ gezet. Vóór het gezelschap de wal bereikte, was de vrachtboot, nog maar net tien jaar in de vaart, al zinkende. Verloren voor de vijand.
De Goslar zou nooit helemaal onder water gaan. Daarvoor bleek de ankerplaats te ondiep. Wie in Paramaribo over de Waterkant wandelt kan ook vandaag nog een deel van het wrak zien. Het is nooit geruimd. O ja, vaak genoeg is er gesteggeld over de vraag wie het zou moeten bergen. Geen enkele partij wil de kosten dragen. En dus houdt de Surinaamse hoofdstad zijn wrak in het water, in de volksmond het Van Beek-eiland, vernoemd naar de eerder opgevoerde commissaris. Die werd vanwege het echec overigens al snel op non-actief gesteld.
Eigen schip
Stuurman Boyksen en de overige bemanningsleden werden ondergebracht in het kamp aan de Copieweg. Net als alle andere Duitsers. Ze zaten in barakken en achter prikkeldraad. In vergelijking met het kamp op Jodensavanne, de strafkolonie waar zogeheten Indische NSB’ers waren ondergebracht, hadden ze een onbezorgd leven. Ook al omdat de Surinaamse bevolking de vele jaren van plezierig samenleven niet was vergeten.
Het duurde tot begin 1947 voor de geïnterneerden het kamp mochten verlaten en via Nederland medio juli naar Duitsland konden terugkeren. Voor Anton Boyksen, bij zijn vrijlating 43 jaar oud, betekende dat terugkeren naar Strohausen, een dorp in Nedersaksen, onder Bremerhaven, aan de Wezer. Een dorp ook van zeelieden, onder wie vele generaties van de familie Boyksen.
Voor hij op 11 augustus 1939 als officier aanmonsterde op de Goslar, eigendom van de Norddeutscher Lloyd, had ook Anton al een leven op zee achter zich. En na zijn terugkeer uit gevangenschap werd dat niet anders. Hij liet een eigen vrachtschip bouwen, de ‘Anton Wilhelm’, genoemd naar zijn vader. Vanaf 1951 zou hij zijn zeebenen weer oefenen. Zolang ze het hielden.
De stuurman van de Goslar overleed in 1983.
Met dank aan Klaus Boyksen, zoon van de stuurman van de Goslar.
aangepast op 05/03/2011