Hoe Bill de Roos door het leven soleerde

Oud-burgemeester Gilles Borrie van Eindhoven stuurde me zijn boekje over kapitein W.L. de Roos, oud-commandant van kamp Jodensavanne, de Strafkolonie aan de oevers van de Suriname-rivier. Maar deze ‘Bill’, een onverbeterlijk avonturier, is om vele redenen interessant.

Door Twan van den Brand

Toen ‘Bill’ de Roos eind oktober 1942 tot commandant werd benoemd van kamp Jodensavanne telde het cellenblok vijf bewoners. Een van hen, de kleine stokebrand Lo Hartog van Banda, zou weldra jarig zijn. De 4e november werd hij 26 jaar.
Luitenant De Roos dacht een mooi gebaar te maken door hem daags voor zijn verjaardag uit het cachot te ontslaan en terug te sturen naar de barakken. Maar Van Banda was in het geheel niet blij. Hij had immers met de andere vier een ontsnappingsplan bedacht dat alleen vanuit het cellenblok, gelegen aan de rand van het kamp,  kans van slagen kon hebben. “Maar ja”, zou de jarige later vertellen, “ik kon moeilijk zeggen: ik blijf hier liever zitten”.
Bleven vier gevangenen over, opgesloten omdat ze orders van hun bewakers hadden geweigerd uit te voeren. In de vroege ochtend van de 5e november ontsnapten ze en doken de Surinaamse jungle in. Maar al 36 uur later werden ze door een patrouille, onder leiding van De Roos, opgepakt.

Liquidatie

De Roos ging weinig zachtzinnig met de vluchters om. Hij had van hogerhand te horen gekregen dat de vier ‘maar beter niet levend’ gepakt konden worden. Die verkapte opdracht tot liquidatie ging hem te ver. Maar: “Om te onderzoeken of de vluchtelingen wapens bij zich hadden gaf ik het bevel hun handen boven het hoofd te steken, hetgeen slechts door Raedt van Oldenbarnevelt niet werd opgevolgd. Waarop ik mijn pistool trok en als waarschuwing een schot voor zijn voeten loste, waarna hij aan het gegeven bevel voldeed.”
De Roos legde deze verklaring af na de oorlog, op 16 november 1949, tegenover Ernest Eric Grünberg. De procureur-generaal deed onderzoek naar de dood van twee van de vier gevluchte gevangenen. Een drama waar de toenmalige luitenant part noch deel aan had.
Toen De Roos de gevangenen op de boot naar Paramaribo had gezet was zijn werk gedaan. De vier ondergingen in Fort Zeelandia een verhoor. Twee van hen, Karel Raedt van Oldenbarnevelt en Loo van Poelje, werden vervolgens door Nederlandse mariniers in koelen bloede vermoord. Voor die misdaad, het centrale thema in het boek De Strafkolonie, zou nooit iemand hoeven te boeten. 

Willemsorde

Willem Leonardus de Roos, in 1906 geboren te Zwolle, was op het moment van zijn getuigenis een gelauwerd militair. Afgezwaaid als kapitein bij de Prinses Irene Brigade en onderscheiden met de militaire Willemsorde vanwege zijn moedige optreden bij de bevrijding van Hedel, in april 1945. Hij was onder meer met een verkenningseenheid een gebied binnengedrongen dat nog in Duitse handen was en had slag geleverd “daarbij huis na huis met handgranaat, automatisch vuurwapen en bajonet zuiverend, waarbij een groot aantal vijanden buiten gevecht werden gesteld of gevangen genomen”.
De Roos had de onrust en het avonturiersbloed in zich. Dat blijkt ook uit een pas vorig jaar verschenen boekje van Gilles Borrie, die eveneens in de Irene Brigade diende. Borrie, oud-burgemeester van Eindhoven, is inmiddels 85. 
Hij beschrijft hoe de jonge Willem in zijn eentje naar Canada trok. De emigrant was pas 13 en werkte op boerderijen, in de bosbouw en later in de kolen- en goudmijnen. Uit een huwelijk met Dorothy Dawson werd een dochter geboren.

Irene Brigade

In 1941 meldde De Roos zich in het opleidingskamp in Stratfort (Canada), later  bij de Irene Brigade in Engeland. Hij werd ingescheept voor Suriname, doorliep daar de officiersopleiding en was er dus  commandant van het concentratiekamp Jodensavanne. In die tropische ‘strafkolonie’ zaten leden en vermeende leden van de Indische NSB opgeborgen.
Nadat hij in augustus 1944 met de brigade op de stranden van Normandië was geland en doorgestoten naar Nederland kwam het einde van zijn diensttijd in zicht. De Prinses Irene Brigade was op 8 mei de eerste geallieerde eenheid die Den Haag binnentrok. De Roos was erbij en ontmoette daar, zoals Borrie dat noemt, zijn ‘bevrijdingsvriendinnetje’. Corry van Popta zou zijn  tweede vrouw worden. Met haar keerde hij terug naar oude ‘liefdes’. Eerst naar Albina in Suriname waar hij de bosbouw in ging en naar goud zocht. Na een kort verblijf in Nederland was Canada vanaf 1958 eindstation.
Borrie had voor zijn boekje ook contact met zoon Ronald de Roos, een van de kinderen uit het huwelijk met Van Popta. Die maakte duidelijk dat zijn vader in die latere jaren in Canada nog altijd van hot naar haar trok, vaak ver weg van zijn gezin, geheel in lijn met zijn avontuurlijke karakter solerend door het leven. De laatste jaren woonde hij alleen in een caravan in de wildernis bij Vancouver. Bill de Roos capituleerde op 9 juni 1986 voor longkanker.

Gilles W.B. Borrie: ‘Een dapper man’, kapitein W.L. de Roos (1906-1986).